Atelier Andre Schreurs, ca 1930
In het begin van de 16de eeuw is het pand in het bezit van het Baselaarsklooster. In 1520 wordt het perceel aangeslagen voor een cijns van 23 voet (= 6,61 m), wat gelijk is aan het pand met inbegrip van beide zijmuren. Het huis is dan al enkele jaren in particuliere handen van de familie Suyskens. Zij verkopen delen van het huis aan het familielid Jan van Berlicum die bierbrouwer van beroep is. Bij de haardentelling in 1553 blijkt de wijntavenier Jan van Stryp het pand te huren. Hij wordt aangeslagen voor vijf schouwen, die voor zes geteld worden. Verder is er een est die niet in gebruik is. Het grote aantal stookplaatsen houdt verband met de wijntaverne die in het huis gevestigd is. In 1569 is de brouwer Jan van Berlicum in het bezit van het huis. Hij zal er een brouwerij gevestigd hebben. In 1576 laat hij een houten brug over de Binnendieze bouwen. Het pand wordt in het begin van de 17de eeuw omschreven als: 'huysinghe, erffenisse, plaetsche, achterhuys ofte brouhuys'. Gedurende de 17de en 18de eeuw blijft het als bierbrouwerij in gebruik totdat het in 1774 wordt samengevoegd met het linker buurpand. Van het oude pand rest alleen nog de kelder. Deze is door een zware 71 cm dikke muur in een voor- en een achterkelder verdeeld. Ook de fundering van de voorgevel en de linker zijmuur zijn opvallend dik gemetseld: 73 cm, respectievelijk 90 cm. De kelder zal daarom ouder zijn dan die van het linker pand. De steenformaten van de rechter zijmuur wijzen ook op een hoge ouderdom (eerste helft 14de eeuw). De balklagen met moer- en kinderbinten, die nog op een bouwtekening van kort voor de sloop in 1932 zijn weergegeven, lijken uit een latere periode (15de of 16de eeuw) te komen. De indeling in een voor- en achterhuis is toen opgeheven. | 170 |
Ook dit pand was in de 16de eeuw een bierbrouwerij. In 1520 rust er een hertogcijns op het 19 voet (= 5,46 m) brede terrein, dat even breed is als het huidige. In 1551 wordt het omschreven als 'huis, erf, plaats en achterhuis, zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze'. Het werd toen verkocht aan Gerard Verhoutert, die bierbrouwer was. Daarna was het in handen van Nicolaas van Berckel, eveneens bierbrouwer van beroep. Van het oude pand is alleen de kelder en de linker zijmuur nog aanwezig. De kelder lijkt minder oud dan die van het rechter pand. Een 57 cm dikke dwarsmuur verdeelt de kelder in een voor- en achtergedeelte. Deze indeling is nog te zien op een opmetingstekening uit 1932. Het ziet ernaar uit dat de op de bouwtekeningen weergegeven balklagen bij deze indeling hoorden. Mogelijk hebben we hier te maken met een 16de-eeuws huis. De haardentelling geeft vijf schouwen en één oven aan. De schouwen mogen we tegen de dwarsmuur situeren. De oven zal in het achterhuis gestaan hebben. | 170 |
mr. van Hövel tot Westerflier, vroeger 2 huizen59. "De gulden Leers" anno 1566. Brouwerij.60. "De witte Hont". Idem. De brouwerijen waren oudtijds talrijk in de stad, maar dikwijks slechts van kleinen omvang. | 24 |
No 25 Het huis, thans genummerd 25, dat naast het huis Rome staat, bestond oudtijds uit twee huizen, waarvan dat, genaamd de Witte Hond, onmiddellijk aan dat huis grensde, terwijl het huis de Gulden Laars weder grensde aan dat, hetwelk de Witte Hond geheeten werd. Zooals nu ook al weder uit de geschiedenis van het huis n° 25 blijkt, waren de meeste huizen in den Bosch oudtijds zeer smal en tegelijkertijd zeer diep 1).
De oudste eigenaar, dien ik van het huis de Witte Hond vond, was Herman Poelman; na dezen behoorde het toe aan de Paters van het Klooster de Hemelsche poort, ook wel genaamd het Klooster Baseldonk of Baselaarsklooster; dit klooster verkocht 8 Juni 1515 (Reg. n° 110 f. 377 vso) dat huis, - hetwelk toen In den hont heette en gezegd werd te staan aan de Orthenstraat (zijnde de oudste benaming van den Hoogen Steenweg) tusschen het huis van de erfgenamen van Jan van Emmerick en diens huisvrouw Aleid wed. van Arnd van Reeck ex uno en dat van Otto Bolcx Janszn ex alio, aan Petrus Toelincx Gijsbertszn en aan Lambert van den Kerckhove; laatstgenoemde 2) verkocht zijne helft daarin 17 Februari 1516 (Reg. n° 113 f. 92 vso) aan zijnen medekooper, waardoor deze eigenaar werd van dat huis voor het geheel. Hij had van zijne vrouw Aleid N. deze kinderen: mr Frans, priester en kanonik der St. Janskerk te den Bosch; Gijsbert; Goessen: Wouter; Eymbert; Dirck; Jan en Anna Toelincx, die 8 Mei 1531 (Reg. n° 144 f. 117), met uitzonde-
| 569 | ||||||||
ring van Gijsbert, hunne parten in dat huis, hetwelk toen reeds de Witte Hond heette (Reg. n° 144 f. 174), verkochten aan dezen laatste. Diens kinderen Albert en Aleid, de huisvrouw van Jacob, den zoon van Dirck Andrieszn, verkochten het 1554 (Reg. n° 191 f. 91) aan Godefridus van Goch Claeszn. Later behoorde het voor de helft toe aan Oda, dochter van Cornelis Janszn Suyskens en Catharina N, en voor de andere helft aan haren broeder Adriaan Suyskens, doordien zij dat huis van hunnen voornoemden vader geërfd hadden. Genoemde Oda Suyskens verkocht 3 Januari 1596 (Reg. n° 259 f. 85) hare helft in het hierbedoeld huis aan den bierbrouwer Jan van Berlicum, (zoon van Everard Gerardszn), die gehuwd was met hare moeder Catharina, nadat deze weduwe van haren vader Cornelis Suyskens was geworden.
Jan van Berlicum voornoemd verwekte bij gezegde weduwe de navolgende kinderen: a. Peterken, echtgenoote van Arnd, den zoon van Tielman Goijartszn van Blaedel; b. Maryken, die huwde met 1° Jan de Haen; 2° Peter Joosten en c. Everard van Berlicum; dezen verkochten 26 Maart 1605 (Reg. n° 301 f. 269 vso) laatstgezegde helft in het huis de Witte Hond, dat toen omschreven werd als: „huysinghe, erffenisse, plaetsche, achterhuys ofte brouhuys, gemeynlijck genoempt den Witten hondt”, staande aan den Hoogen Steenweg tusschen het huis, dat eertijds was van de erfgenamen van Jan van Emmerick en diens huisvrouw Aleid wed. van Arnd van Reeck, en nu is van de kinderen en erfgenamen van Willem Somers Peterszn, ex uno en dat hetwelk eertijds was van Otto Bolcx Janszn en nu is van Anneken wed. van Joseph Geritszn van den Hautart, ex alio, aan den bierbrouwer Frans van Susteren, zoon van Peter Franszn; deze kocht 19 Juli 1607 (Reg. n° 274 f. 210) daarbij de wederhelft van dat huis van Henrick Somers, zoon van Gerard Peterszn, als man van Hesther, dochter van Adriaan, den zoon van Cornelis Janszn Suyskens en Catharina voornoemd.
Genoemde Frans van Susteren had van zijne vrouw
| 570 | ||||||||
Elisabeth, dochter van Abraham Thomassen, (welke na zijnen dood hertrouwde met Jan Wonders Peterszn), deze kinderen:
Jan van Susteren, sub b vermeld, erfde van zijnen vader blijkens akte van boedelscheiding, den 29 Dec. 1644 verleden ten overstaan van Nicolaas van Nyehoff, notaris te den Bosch, het huis de Witte hond en oefende daarin ook het het beroep van bierbrouwer uit; hij maakte daarmede eveneens slechte zaken, zoodat in 1652 zijn boedel was desolaat. Den 11 April van dat jaar (Reg. n° 432 f. 302) werd van hem als weduwnaar van Aelken van Weert, krachtens haar testament en van Cornelis van Boxmeer, als zijnde de curator, welke over zijnen boedel gesteld was, gezegd huis gekocht door Gijsbert Henrickszn Smits, die gehuwd was met Elisabeth Pennings; van haar erfde het hare kleindochter Elisabeth Cornelia Olyslagers weduwe van Reinier Boxmeer. Cornelis Bekkers, woonachtig te den Bosch, als uitvoerder van het testament van laatstgenoemde, verkocht het 11 Februari 1774 (Reg. n° 592 f. 95 vso), als wanneer het werd gezegd te zijn, eene brouwerye, huyzing, erve, plaats, kamer, kelder, kooken achterhuys, estkomme, enz, met eene schoone brugge over de Dieze en achteruitgang in de Tolbrugstraat, van ouds genaamd de Witte hond, staande aan den Hoogen Steenweg naast het huis van den kooper, genaamd de Gulden Leers, ex uno, en het huis van Jacobus Wygergancx, genaamd in Roomen, ex alio.
Kooper daarvan werd toen na te noemen Johannes van Meeuwen, die alstoen reeds eigenaar was van het daarnaast staand huis de Gulden laars.
Laatstgezegd huis was 21 November 1481 door Henrick
| 571 | ||||||||
Tielmans als man van Johanna, dochter van Michiel den lueden schrijnwerker, verkocht aan Otto Bolcx Janszn. Deze had de navolgende kinderen;
Den 18 Juli 1551 (Reg. n° 181 f. 383 vso) werd het huis de Gulden laars, - dat toen de Engel heette (Reg. n° 183 f. 367) en gezegd werd geweest te zijn domus et area quondam Odae, dictae de Colonia, sitae in Buscoducis in vico Orthensi juxta hereditatem quondam Everardi de Amersfoirt, en nu te zijn huis, erf, plaats en achterhuis, staande tusschen het huis van Catharina wed. Gijsbert Toelincx en hare kinderen ex uno en een gangske ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, - door de hiervoren genoemde afstammelingen van Otto Bolcx, n.l. die sub a 1, 2 a en 2 b, alsmede door den sub 2 c genoemden Wouter van Achelen en diens kinderen, voor de eene 1/2 en door de sub b genoemde kinderen van Anthonis van Achelen voor de audere 1/2 verkocht aan Jan Pynappel Junior Willemszn, wiens toenmalige
| 572 | ||||||||
vrouw 3) was Maria, dochter van Jacob Colen. Hij verlcocht 15 December 1555 (Reg. n° 195 f. 60) dat, huis, hetwelk ook toen nog was een huis met erf, plaats en achterhuis, aan Gerard, zoon van Willem van Houtart, die daarop het beroep van bierbrouwer er in uitoefende 4). Guiliam, Marcelis en Peter, zonen van diens zoon Joseph, die zich schreef Verhoutart, c.s., erfden van hem de helft in dit huis, die zij 19 December 1611 (Reg. n° 311 f. 150) verkochten aan den bierbrouwer Nicolaas van Berckel Jansz; de wederhelft daarvan werd van genoemden Gerard van Houtart geërfd door zijnen zoon Guiliam Verhoutart, die ze 4 Januari 1612 (Reg. n° 311 f. 192) aan denzelfden van Berckel verkocht.
Dirkske, dochter van Coenraet Salomonszn Ketelaer, en weduwe van genoemden van Berckel, schonk dit huis 21 Maart 1646 (Reg. n° 391 f. 387) aan hun beider zoon Gielis van Berckel; deze schijnt vóór haar 5) te zijn overleden, want 3 Januari 1651 (Reg. n° 431 f. 109) verkocht zij dat huis, hetwelk toen omschreven werd als: huis, erf, plaats en achterhuis, wezende eene bierbrouwerij, staande aan den Hoogen Steenweg tusschen het huis de Witte hond ex uno en het huis van Jan Le Hardy, genaamd de Zijde spek, een gangske tusschen beiden liggende, ex alio, aan Goijard Rogierszn van Outvorst. Deze zal een zoon Rogier gehad hebben, daar toch diens weduwe Wilhelmina Valckenhof Hermansdochter het huis de Gulden Laars van hem erfde; zij hertrouwde na zijnen dood met François van Meeuwen die 1 Juni 1679 te Oss geboren was 6) en de eerste van zijn geslacht was, die zich in den Bosch metterwoon vestigde; hij oefende er het beroep van bierbrou-
| 573 | ||||||||
wer uit. Zijne voornoemde vrouw stierf kinderloos te den Bosch Maart 1711, na haren laatstgezegden man tot erfgenaam te hebben ingesteld; deze werd daardoor eigenaar van het huis de Gulden laars. Hij hertrouwde 17 Februari 1728 met Elisabeth Maria Clingh, dochter van Johan en Maria Anna Bonaerts en verwekte bij haar een zoon, Johannes van Meeuwen hiervoren reeds genoemd, aan wien bij scheiding en deeling der nalatenschappen zijner ouders, - den 3 Augustus 1754 voor Schepenen van Oss tot stand gebracht tusschen hem, die daarbij vertegenwoordigd was door zijnen voogd Johan Clingh, rentmeester der heerlijkheid Groot Lith, eenerzijds en tusschen zijne zuster Marianna van Meeuwen, vertegenwoordigd door haren lasthebber Hieronymus Maximiliaan van der Borght, medicinae doctor, wonende te Oss, anderzijds - werd toebedeeld het huis de Gulden laars, dat alstoen gezegd werd te zijn een huis, zijnde eene brouwerij, waaruit hangt de Gulden Laars, staande op den Hoogen Steenweg eenerzijds naast het huis van Mejuffrouw Olyslagers, waaruit hangt de Witte hond, en anderzijds naast een straatje of gangetje, en schietende voorwaarts van den gemeenen straatweg tot aan de rivier de Dieze. Johannes van Meeuwen laatstgenoemd zette zoowel in dit huis als in het later daarbij door hem aangekocht huis de Witte hond, dat waarschijnlijk hij daarmede zal vereenigd hebben, de bierbrouwerij zijns vaders voort. Van zijne tante Maria Elisabeth Bonaerts erfde hij het erfgriffierschap van het Kwartier van Maasland en de erfsecretariën der stad en vrijheid Oss en der dorpen Lithoijen, Berchem, Heeswijk, Nistelrode enz 7); als Katholiek was het hem echter verboden deze ambten zelf uit te oefenen, reden waarom hij zulks liet doen door eenen Protestant. Zijne vrouw was Johanna Maria Potters, dochter van François en Anna Maria van Berckel, (de dochter van den zilversmid Theodorus van Berckel en Theodora van Meverden); zij schonk hem deze kinderen: Jhr. mr. Petrus
| 574 | ||||||||
Andrens van Meeuwen, directeur-generaal der douanen en staatsraad onder Koning Lodewijk Napoleon, die in de beide gecombineerde huizen, thans genummerd Hooge Steenweg 25, geboren werd, evenals diens uit zijn huwelijk met Rosa Cornelia Solvijns geboren zoon Jhr. mr. Eduardus Johannes Petrus van Meeuwen, commissaris des Konings in Limburg en stamvader van de thans nog bloeiende adellijke familie van Meeuwen; Johanna van Meeuwen, echtgenoote van mr. Bernardus Storm, raadsheer in het Hof van Justitie van Bataafsch Brabant 8); Theresia van Meeuwen, echtgenoote van Augustinus Tilmanus van Rijckevorsel en Frans van Meeuwen, die Maria Ida Coenen huwde en bij haar een zoon Frans verwekte, welke 23 Juli 1855 te den Bosch kinderloos overleed. | 575 |
Noten | |
1. | Eenzelfde verschijnsel deed zich oudtijds in Vlaanderen voor, zooals blijkt uit J. Cuvelier Les dénonibrements de foyers en Brabant p. LXIII en vlgd., alwaar deze Schr. ook verschillende andere bijzonderheden omtrent de oude Brabantsche en Vlaamsche huizen mededeelt, welke zeer veel overeenkomst hebben met die der oude Bossche huizen. |
2. | Zijn eigenlijke naam zal geweest zijn Lambert vau den Kerckhoff. |
3. | Zijne tweede vrouw was Heylwich Oliviers van Berchhuysen (Cf. Deel I p. 152). |
4. | Prosp. Cuypers t.a.p. blz. 381 en 482. |
5. | Hare dochter was Margriet van Berckel, huisvrouw van Roelof Noppen. |
6. | Blijkens Reg. n° 473 f. 302 compareerden in 1686 voor Schepenen van den Bosch Henrick Janszn van Meeuwen en zijne vrouw Maria de Netten, woonachtig te Oss. |
7. | Dit erfgriffierschap en deze erfsecretariaten waren 5 October 1675 door Judith van Berchem gecedeerd aan haren neef Gijsbert Bonaerts. |
8. | Men zie de genealogie zijner familie in Taxandria XXI p. 234. |
1865 | H.A. Cremers (directeur der posterijen) |
1875 | H.A. Cremers (oud-postdirecteur) |
1908 | mr. C.E.A.Bon. van Hövell tot Westerflier (advocaat en procureur) |
1910 | mr. C.E.A.Bon. van Hövell tot Westerflier (advocaat en procureur) |
1928 | Th.B.J. Feldbrugge - Gebr. Vinke |